![](../_Media/white_prunus_korin_med.jpeg)
Jonge Japanse schilders voor en in de Meiji tijd (1868-1912) vielen vooral voor het realisme in de Europese schilderkunst. De meeste waren geschoold in de traditionele Japanse schilderkunst waarin de werkelijkheid een minder objectief gegeven was. (zie boven en hiernaast) Ook technisch waren de verschillen met hun eigen traditie groot. Olieverf, canvas als drager, gevareerd kleurgebruik, stugge varkensharen penselen, het was allemaal nieuw voor hen. De Japanners werkten met inkt of verf op waterbasis, ze werkten met zachte penselen, papier en zijde waren de belangrijkste dragers, het kleurgebruik was beperkt (veelal monochroom of polychroom) De Japanse overheid was na de door de Amerikanen in 1855 geforceerde opening van het land totaal niet geinteresseerd in de artistieke waarde van de Westerse (Europese )schilderkunst. De benadering was strikt utilitair en gericht op de techniek van van het realistisch weergeven van de werkelijkheid ten dienste van de economische ontwikkeling en militaire vaardigheden (o.a. kaarten maken). Daartoe werden (schilder)scholen opgericht net als voor andere kennisgebieden waarop men achterliep bij het Westen. De eerste schilderschool (1861) stond onder leiding van Kawakami Togai, die uit een samurai geslacht kwam en daarnaast allerlei militair gerelateerde functies had maar ook een verdienstelijk schilder was in de klassiek Japanse Nanga stijl. Pas na een jaar kon hij echt aan de slag toen er schildersmateriaal (verf, penselen, pigmenten e..d ) uit Europa was overgekomen. Hij zag de Westerse stijl meer als een techniek dan als een vorm van expressie. Hij was daarom op dat moment de juiste man op de juiste plaats